Spakenburg, het zuidelijkst gelegen vissersdorp aan de voormalige Zuiderzee, heeft twee heel verschillende kenmerken. Enerzijds de tradities, zoals de klederdracht. Anderzijds het ondernemerschap, terug te zien in de vis- en broodkramen op markten overal in Nederland. Een wandeling door het prachtige dorp, langs de vroegere zeedijk en door polderland met veel weidevogels.
Aha, Wouter is er al, denk ik als ik uitstap op het parkeerterrein bij het voetbalstadion van IJsselmeervogels. En: oh, hij is vishandelaar. Want op het enige andere voertuig op het verder lege terrein staat Vishandel Wouter Koelewijn. Ik heb met Wouter Koelewijn en Hendrikje Kuis afgesproken in museum Spakenburg. Inderdaad zijn ze er al. “Ik zag je auto staan”, zeg ik na onze kennismaking. “Ben jij vishandelaar?” “Neen,” antwoordt Wouter. “Het is de auto van een naamgenoot. Er wonen in Bunschoten-Spakenburg wel 2.100 Koelewijnen. Ook meerdere Wouters Koelewijn.” En lachend: “Ik heb zelfs enkele keren mijn eigen overlijdensadvertentie in de krant zien staan.” Hendrikje voegt toe: “Koelewijn is onlangs ingehaald door De Graaf. Daar zijn er nóg meer van.”
Gehaakte mutsjes en kraplappen
Wouter heeft voor de gelegenheid zijn Spakenburgse streekdracht aangetrokken: zwarte hoed, broek, schoenen en een gestreepte boezeroen, een hemd zonder kraag. Mannen die in het dagelijks leven klederdracht dragen zijn er niet meer. Vrouwen wel, nog een kleine zestig. Hendrikje loopt al haar hele leven in klederdracht. “Ik ben een van de laatste der Mohikanen. De jongste vrouw die nog dagelijks klederdracht draagt is geboren in 1950,” zegt ze. Hendrikje draagt een gehaakt ondermutsje, een kraplap, met een wit-rood bloemmotief erop geborduurd en een lang geruit schort. Daaronder een zwarte rok en zwarte schoenen. De kraplap is het meest opvallende onderdeel. Het is een stijf gesteven katoenen lap die half rond loopt over borst, schouders en rug. Het geruite schort is volgens de laatste mode, die alweer veertig jaar duurt. Daarvoor droegen meisjes bij het uitgaan meestal witte schorten. Hendrikje beschrijft hoeveel verschillende outfits ze heeft: voor doordeweeks en voor zondag, werkkleding en bezoekgoed, voor trouwen en voor rouwen. “Rouwkleding is er voor drie fasen van rouw, van donkerpaars tot lichtpaars. De kleur is lichter als het overlijden langer geleden is of als het een minder nabij persoon was.” “Hoeveel verschillende outfits heb je?” vraag ik. “Ruim twintig.” “Als ik rondleidingen geef, dan overdrijf ik een beetje,” zegt Wouter. “Dan maak ik er vijfitg van. Maar dan vraag ik meteen aan mijn gasten: hoeveel vestjes, japonnetjes en bloesjes heeft ú in de kast hangen?”
Het hele artikel lees je in Toeractief 3 – 2024.